De jongen die niet op stee wou - door Inki de Jonge
-
Er is een heel oud reclamefilmpje, ze draaien het wel eens op TV Noord.
De flakkerende beelden laten de trotse middenstanders van Middelstum zien; de kruidenier, het café, de slager, de bakker.
Van de bakkerij is weinig meer dan een toonbank vol soezen te zien, want de bakker had geen zin om geld over de balk te smijten voor zoiets werelds als reclame. En dat is best jammer, anders hadden we zijn zoon misschien even door het beeld zien lopen.
- 
De jongen.
-
Hij was zo’n welgevuld ventje waar moeders in de jaren ’50 eer mee aanlegden, Hollands welvaren op de Groningse klei, zo’n kind waar je lekker in kon knijpen.
Niet dat dat gebeurde. In Middelstum kneep je niet. In Middelstum hield je afstand. Je keek. Naar de anderen. Je hield je in. Je deed je Christenplicht en als het weerbericht op televisie kwam, ging de televisie uit, want alleen God wist wat morgen brengen zou en dat was dat.
-
Soms was er kermis; het toppunt van zondig vermaak. Een keer maar kon de jongen zich niet beheersen en glipte weg, om in het donker naar de draaimolen te staren. Maar Middelstum had ogen en oren overal. De klanten vertelden de volgende dag aan zijn vader dat ze ‘dat jonkje’ bij de kermis hadden gezien. De jongen moest in de daaropvolgende dagen op stee blijven; zo noemen ze dat in Groningen. Op stee, in huis. Thuis.
-
De jongen haatte die stee.
-
Hij haatte de tegenwind die hem op weg naar school in het gezicht joeg. Hij haatte het zaterdagmiddaggeluid van VV Middelstum. Hij haatte de taal, het platte land, de zegels bij de kruidenier, de stoense blikken op straat, de maaivelden waar niemand ooit een kop bovenuit zou steken. En als hij over de Onderdendamsterweg fietste, keek hij over de vlakte naar de horizon.
Daar achter die streep begon de hemel, dacht de jongen.
-
Hij kon goed leren. Hij hoefde geen bakker te worden. En dat was maar goed ook, want dat was de jongen niet van plan. Hij wilde wat anders. Hij luisterde op zijn kamer naar Bob Dylan, die zong dat er andere tijden zouden aanbreken. De jongen wilde Bob Dylan worden.
Nou ja, in ieder geval begrijpen waar Bob Dylan over zong, want hij had sterk het gevoel dat dat ging over alles wat zich achter de horizon afspeelde. Om dat zeker te weten, zou hij Engels studeren, in de stad. En als hij eenmaal in de stad was, dat wist de jongen zeker, zou hij nooit meer terug hoeven naar Middelstum.
-
De jongen werd een man. En wat hij bedacht, geschiedde. Hij studeerde Engels in de stad. Hij kreeg kennis aan een vrolijk wichtje. Hij werd verliefd en dat ging niet meer over, dus ze trouwden. Ook ging hij gitaar spelen en erbij zingen, maar hij werd geen Bob Dylan. Hij werd Harry Niehof.
Hij kreeg veel vrienden. Mensen vonden hem aardig en hij hen. Ze hielden van zijn gitaarspel en zijn stem. Zijn moeder vroeg hem wel eens in vertwijfeling ‘of hij nou nog niet genoeg had geleefd’, maar de jongen was gelukkig. Hij was niet in de hemel, dat wist hij, want hij geloofde niet meer in de hemel en ook niet in de hel trouwens en nadat zijn vader de bakker en zijn moeder waren overleden hoefde hij ook nooit meer in Middelstum te zijn.
-
En toch.
-
Het gebeurde ongeveer tien jaar geleden. De jongen Harry Niehof reed door Spanje met zijn vrolijk wicht. Wat het was? Was het de stoense blik van de sherrydrinkende arbeiders in de cafés? Het platte land boven Madrid? De verlegen oprechtheid van doemaargewoon? De hemel boven de horizon? Wat het was? Wat hem, ja, nou, vooruit, zeg het maar: ontroerde?
-
Soms moeten jongens ver reizen om te weten waar ze vandaan komen. Soms komen jongens, die nooit meer naar huis willen, na een omweg van tientallen jaren ineens weer thuis.
-
Op stee.
 
Website©John van Hulst
home|agenda|winkel-CD's|winkel-overig|pers|clips|contact|links|de jongen die niet op stee wou